Mariette Wijne

Amsterdam, 20 augustus 2019

Voor de wormen

Mevrouw, mevrouw, zakjes mogen er niet in. 
Zakjes mogen er niet in. 
We vinden er telkens zakjes in. 
Dat hoort niet. 

De overslaande stem komt uit een lid van de vijfde colonne die zich met alles en iedereen bemoeiend door de stad marcheert. De vrouw komt Breitneriaans over de brug naar me toegesneld. Drie geknakte stokrozen in de hand. Op andere dagen behoor ik ook tot haar colonne, maar vandaag hebben ze me om een of andere reden bij een ander garnizoen ingedeeld. Vandaag zit ik in de stuurse wat-moet-je-brigade. 
Ze zitten er toch nog niet in, snauw ik.

Over snauwen heb ik nagedacht. Hardliners onder dialoogschrijvers keuren dat af. Snauwen, grauwen, smoezen, giechelen: dat moet allemaal niet nodig zijn. Als het goed is, zeggen de gesproken woorden genoeg. 
Wie zegt dat ze er al inzitten? 
Ze zitten er toch nog niet in?, zeg ik adrem. Want ik wist dat dit ging gebeuren. Dat iemand iets zou zeggen zodra ik mijn groente- en fruitafval in het wormenhotel zou deponeren. De plastic zakjes die de drab bij elkaar hielden en mijn handen schoon, gooi ik in de dichtstbijzijnde prullenbak. Terwijl de colonniste haar droge afval in de smalle muil van het wormenhotel stopt, verwacht ik nog een vermaning van haar. 
Zakjes in de plasticcontainer! 
Het blijft stil.

Ik kan vanalles over het wormenhotel vertellen. Wie het verzonnen heeft. Waar ze staan. Hoeveel kilo compost dit groene stadsproject jaarlijks oplevert. Maar ik houd het er even op dat de bewoners van het wormenhotel relaxter zijn dan de 'receptionisten'. Ze eten met liefde papier, karton, stukjes hout, lees ik op het glanzende informatiebord dat tegen het hotel is gespijkerd. Een vliesdun biologisch afbreekbaar zakje zullen ze dan toch ook wel kunnen verteren? Tuurlijk, maar het mag er niet in van de conciërge.
Van die types stikt het in mijn nieuwe buurt. Als ik mijn fiets aan het verkeerde nietje zet, als ik de poort te hard sluit, als ik op kousenvoeten de trappen naar mijn appartement beklim, altijd gaat er wel een deur open en vraagt iemand of ik iets wel of niet wil doen. Maar het ergst is de buurman die mij na acht maanden nog steeds niet herkent. Elke dag groet ik hem zo vriendelijk als maar kan. Elke keer antwoordt hij met een verbaasde blik waarbij zijn wenkbrouwen twee vraagtekens vormen. Wat me weer doet denken aan de 'mugshot' van Bonnie Jean Werner uit in 1967 (zoek maar op, geweldige foto, haar in de vorm van een wormenhotel ). Ze niette boven elk oog een kikkervisje en werd vervolgens gearresteerd voor dierenmishandeling. Een verbazingwekkende arrestatie voor een police officer in dienst van een land dat Vietnam bombadeerde en zojuist Kennedy en King had begraven. Maar à la. Het punt is, dat ik in mijn buurt voor nog veel zachtere vergrijpen staande word gehouden. 

Amsterdam, 25 september 2017

Profiel

Nooit gedacht dat de dag zou komen. Maar afgelopen vrijdag was het zover. Op 22 september 2017 gaf ik mezelf een andere naam (een zogenaamde 'nickname') en maakte een profiel aan op een datingsite. De hel voor een weegschaal, want wat voor kleur is mijn haar? Donkerblond of bruin? Eigenlijk meer iets er tussenin, maar dat kan ik niet aanvinken, wel 'anders', maar dan denken ze dat ik een pruik draag ... En dat was nog een simpele vraag. De vakjes achter favoriete films, boeken en bezigheden duurden een eeuwigheid om in te vullen, zodat ik pas tegen het vallen van de avond de kardinale vragen bereikte: Wie ben ik? Wat zoek ik? Al mijn kruid verschoten, hield ik het kort: 'een houthakker met hersens' (hij, niet ik). Maar daar nam de censuurafdeling van de datingsite geen genoegen mee. Ik zou de kans op koppeling pas echt verhogen als ik meer over mezelf prijsgaf.
Ondertussen kreeg ik een stevig aanzoek van iemand die mijn korte teksten wel kon waarderen. Zelf was hij ook een man van weinig woorden: 'gewoon aardig, zorgzaam en warm' met een paar niet nader omschreven 'makke'. Hij had bij de haarvraag wel voor 'anders' durven kiezen. Op de foto's zag ik niet zozeer ander haar als wel veel haar. Of het een verband houdt met het ander is niet duidelijk, maar hij ontpopte zich al rap als een Rupsje Nooitgenoeg. Hij moest en zou snel een foto van mij zien. Terwijl ik graag gesluierd in het ge-internetdate wilde komen. Beetje aftasten en rondsnuffelen om later, later pas een foto te plaatsen. Ik was er ook nog lang niet over uit hoe ik mezelf zou presenteren. Als schrijver voor een boekenkast? Als genderneutraal tuinmens met hark? Of als het clichè van de vrouw van de wereld? Gehaast koos ik voor het midden. Sindsdien heb ik niets meer gehoord. En een werkelijk interessante kandidaat die mijn profiel aanvankelijk prachtig vond, kwam bij me terug met nog 1 dingetje: 'je rookt'. 'Hooguit 9 sigaretten per jaar', wilde ik hem toeschreeuwen, maar de afspraak is: niet kruipen noch pleasen – en ook niet de aandoenlijken aan het lijntje houden. 
Daarom heb ik, tegen mijn natuur in, zelf ook al meerdere mannen snel en duidelijk 'nee' verkocht. De leukste die ik laat gaan, is de 70-jarige filosoof die zichzelf liet fotograferen op een hometrainer in een lycra wielerbroek tot de knie. Nadat ik iets beleefds had gemompeld over het leeftijdsverschil, reageerde hij uiterst sportief. Ik mocht, in ruil voor een herfstknuffel, altijd bij hem aankloppen om over de andere mannen te praten. Het zou zomaar kunnen dat ik op zijn aanbod inga, want internetdaten is niet bedoeld voor mensen die alleen zijn. Daar kun je elke vorm van ondersteuning en relativering bij gebruiken. 

Amsterdam, 5 december 2016

Plaag

De Boze Witte Man blijkt niet te bestaan. Niet in de context van Trumps overwinning en ook niet als het om de aanhang van Wilders gaat. Toch kom ik er af en toe wel eentje tegen. Afgelopen zaterdag bijvoorbeeld in de trein van A naar Z. Hij had een Woody Allen-achtig vissershoedje op. Daardoor dacht ik even dat ik met een lieve witte man te maken had. Een vogelaar of zo, die in een verschoten rood jack onderweg was naar een bijzondere vogelplek. Tot ik me herinnerde dat vogelaars niet per trein reizen maar in een Ford Focus met benzinemotor. Het hoedje verwees - zo zou een kwartiertje later blijken - naar een hobby van heel andere orde.
Goed. We zitten in een vierpersoonszitje. Het hoedje zit links van mij bij het raam. In Utrecht komt een echtpaar tegenover ons zitten dat amper met zijn tweeën op de smalle bank past. Hun grote lijven en dikke winterjassen voegen zich zo goed en kwaad als het kan in de beschikbare ruimte. En zo tuffen we het rivierengebied in. Alle vier kijken we naar buiten op zoek naar een aanknopingspunt voor een gesprek. Ik begin hardop het winterse uitzicht te prijzen. Zeg: 'Kijk eens wat mooi.' Het echtpaar knikt gemoedelijk. Hoedje reageert door te zeggen dat het bij hem thuis mooier is. Hij woont in Heiloo en heeft daar alles wat hij maar wil. Binnen 10 minuten op het strand. Binnen een halfuur in Amsterdam. Maar hij heeft het geluk nog niet getekend of hij begint zijn lachende zon met zwart door te krassen. Vanuit het niets lopen er ineens bloeddorstige vossen door zijn verhaal. Die zijn een paar jaar geleden door 'van die natuuridioten' uitgezet in de duinen en vormen nu een plaag. 'Ze zouden ze moeten afschieten.'
'En door die overmacht van de vossen', vervolgt hij ongevraagd zijn verhaal, 'zijn de meeuwen de bebouwde kom ingetrokken. Daar veroorzaken ze veel overlast. Het is een plaag. Je zou ze moeten mogen afschieten. Net als ganzen.' En hij vertelt dat hij een boer kent wiens grasland wordt opgevroten door ganzen. (Het valt me op hoeveel mensen een boer kennen die iets doet of laat wat hun gelijk staaft. Stadse vrienden van mij kennen een boer die windmolens op zijn erf heeft staan en daar niet alleen heel veel geld mee verdient maar ook nog eens de buren tot last is, wat zuurstof geeft aan hun haat tegen windmolens.) En je raadt het al... 'Afschieten die ganzen.'
Het ineengepropte stel tegenover ons reageert amper op Hoedje's mededelingen. Ze zitten gewoon een beetje te genieten van het open landschap dat aan hen voorbijtrekt. Wonend in de bossen bij Apeldoorn zijn ze blij om eens een horizon te zien. De man is volkstuinder. Ik vraag hem wat hij verbouwt. Andijvie, doperwten, kapucijners. Er volgt onder andere een verhaal over een eekhoorn die minstens een kilo aardbeien had gestolen en in de voren van de aardappels had verstopt. De tuinder grinnikt uit recept voor slimme eekhoorn. Hoedje zwijgt en denkt zich via de groenten van de volkstuinder snel een weg naar Afrika. 'Daar hebben ze niet te weinig te eten, maar ze zijn er met teveel. Dat komt door onze medicijnen. Daardoor blijven ze langer leven en ...' Zijn verhaal wordt overstemd door de mededeling dat we over enkele ogenblikken het station van Den Bosch zullen binnenrijden. Hier, nu wil ik eindigen met een verrassing die het voorgaande in een ander daglicht zet. Helaas. Dit was het. Ik zat circa 50 minuten naast een boze witte man. En ik had met hem te doen. Je zal de hele dag van die dingen moeten denken. In je eentje, schatte ik zo. Met nooit eens een tompouce bij de koffie of een aai over je bol van een vrouw die zegt: 'Man, maak je toch niet zo druk.'

Amsterdam, 15 juli 2015

Nepongeluk

Klats boem, schrapend ijzer over steen. Ik keek achterom en zag een jongen als een puck over het ijs over de straatstenen glijden. Met zijn hoofd raakte-ie een stenen trap van een grachtenpand. Sterren flakkerden in een cirkel om zijn kruin. Daardoor wist ik dat ie nog leefde en dat het de moeite waard was om een ambulance te bellen. Amsterdam. Hartje centrum. Hartje toeristenseizoen. Twee fietssturen die in elkaar haakten.
Bij de botsing waren een Amerikaans stel en een Duitse jongen betrokken. Het Amerikaanse meisje huilde. De Duitser lag op de grond. Maar niet voor lang. Terwijl ik nog met 112 stond te bellen, was hij alweer op de been. Hij deed stoer. Had praatjes. Wilde geen ambulance. Maar die had ik dus al geroepen ter compensatie voor al die keren dat ik was doorgereden (nadat ik had gezien dat anderen zich over een slachtoffer bekommerden). Dit keer wilde ik ook weleens de helpende hand zijn. Maar toen ik de jongen zo stevig op zijn benen zag staan, bekroop me een gevoel van schaamte. Had ik te snel gebeld? De man van 112 had dingen gevraagd die totaal niet op hem van toepassing waren. Stabiele zijligging? Hij stond alweer rechtop. Dodelijke bloeding? Ik nam aan dat schaafwonden daar niet onder vallen. Niets laten eten of drinken? Hij grapte over een joint. Sjonge, jonge, ben ik er eens als de kippen bij, werkt mijn slachtoffer niet mee. Mijn vriendin zei, 'je hebt gebeld, het is goed zo, ze redden zich wel'. Maar ik was bang dat mijn Duitser er ginnegappend vandoor zou gaan en dat ik dan een bekeuring zou krijgen wegens het onnodig bellen van een hulpdienst. Het duurde lang voordat de ambulance er was. In de tussentijd hoorde ik dat het voor de Amerikanen hun laatste dag in Nederland was. De Duitse jongen was van plan langer te blijven, om zijn Engels te verbeteren, of zoiets. Koetjes en kalfjes. Op een gegeven moment waren we zelfs uitgepraat en wisten we ons met de situatie eigenlijk geen raad. De hele setting had niets meer van een ongeluk. Met het tempo van camper die een parkeerplaats op een camping zoekt, kwam daar dan eindelijk de ziekenauto aangereden. De vrouwelijke verpleger vond het slachtoffer een taaie rakker. Hij vond haar een lekker ding - dat zag je aan zijn ogen. Al met al een ongeluk van lik me vestje. Gelukkig had het slachtoffer toch nog zijn schouder uit de kom. Toen de verplegers zeiden dat ze hem mee zouden nemen naar het OLVG viel er een last van me af. 

Amsterdam, 18 juni 2015

Bulgarije 2

Dat kan geen toeval zijn. Het moet een teken wezen. Wanneer raak je nu in gesprek met een Bulgaar? Vandaag dus. Om een uur of elf op station Sloterdijk. Ik zag hem al van verre en dacht: hemel, wat een lelijk pak draagt die man. Dat wit met die roestbruine vlekken: wie heeft zoiets bedacht? Versace, zo bleek toen hij een pakje sigaretten uit zijn binnenzak hengelde en ik het merklabel kon zien. Versace. Althans, het hagelwit met de zilveren ritsen waren van hem, het onregelmatige vlekkenpatroon was er afgelopen nacht op aangebracht door drie Marokkanen die nu met gescheurde wenkbrauwen en gebroken kaken in bed lagen. Als ik de Bulgaar mag geloven heeft hij ze met een paar Sofiaanse karateslagen gevloerd voordat ze hem hadden kunnen beroven.
Dit alles speelde zich af ergens in Amsterdam, waar de man had zitten 'drinking, drinking, drinking'. De politie had hem een toffe peer genoemd, zei hij. Ze hadden hem geen pak slaag of met de riem gegeven, maar koffie en een plastic tas van de Jumbo waarin nu drie halveliters lagen te schommelen. Had ik al gezegd dat iemand een ei op zijn rechteroog had geplakt? Een groot zwart ei. Met zijn linkeroog keek hij me afwisselend teder en dan weer dreigend aan. Dat hij op het perron een praatje met mij begon, vond ik prima (Jezus gaat gehuld in lompen, we moeten elk wezen vol vertrouwen en zonder vooroordeel tegemoet treden), maar dat hij in die benauwde sprinter naar Rotterdam halsstarrig bij mij in de buurt bleef vond ik al wat ongemakkelijker. De man zat niet alleen van top tot teen onder het bloed, hij sprak ook luid en rook ook hevig naar de tandenborstel die niet bij zijn verblijf in de dronkemanscel was inbegrepen. De mensen die om ons heen in de coupé zaten zagen er ineens absurd netjes uit. Trouwens, naast deze man leek de hele wereld op iets van Playmobil. Hij vertegenwoordigt het echte leven, de ongeverfde kant, waar in smoezelige kantoors in de Rotterdamse haven in onroerend goed en 'Rusland-gerelateerde diensten' wordt gehandeld. Dat las ik op de website van het bedrijf waarvan deze man managing director is. Ik was namelijk zo onverstandig om vlak voor ik uitstapte over die baan in Bulgarije (zie 16 juni) te beginnen. 'They offered me a job,' loog ik om sterk en belangrijk te lijken. 'Should i do it?' Hij antwoordde door wankelend op te staan en achter mij de trein uit te schuifelen. Op een winderig en koud station Muiderpoort peuterde zijn gezwollen, bloedkorstige hand een glimmend zwart visitekaartje uit zijn portemonnee. 'Call me, or call my father. If he can't help you, nobody can'. Terwijl ik me zwaaiend met het kaartje haastig uit de voeten maakte, riep hij mij na: 'Don't meet me during the evening. Then I'm not so nice.' 

Amsterdam, 31 mei 2015

Brood

Charlotte Mutsaers is van huis uit beeldend kunstenares. Ze begon met schrijven nadat ze iets had meegemaakt wat ze met geen mogelijkheid schilderen kon. Wat was er gebeurd? Ze maakte een bosrit te paard, kwam bij een open plek, stapte af om het paard rust te gunnen en ging zelf in het gras zitten (of zoiets). En toen, daar, had ze de sensatie dat het paard bij haar op schoot wilde klimmen. Dat gevoel kon Charlotte niet tekenen, daar had ze woorden voor nodig. Ik vind dat een mooi verhaal. Heb het zo goed en kwaad als ik kan onthouden. Zelf heb ik het tegenovergestelde: ik vind juist woorden vaak te kort schieten. Omdat ze in een rijtje moeten staan. Als ik een man in djellaba op een fiets beschrijf, met zowel voor- als achterop een lachend jongetje in trainingspak, elk met een stokbrood zo groot als een roeispaan in hun armen, terwijl de ondergaande zon achter hen hun silhouetten donker kleurt en er een zilveren lijn omtrekt ... dan ben je al weer seconden verder, terwijl het schouwspel zich in een ogenblik afspeelt. Ik bewonderde deze drie figuren bij de groenteweggeefkraam bij mij om de hoek. Er is vast een hip Engels woord voor, maar dat ken ik nog niet. De kraam, waar groentewinkels, bakkers en supermarkten imperfecte producten aan doneren, is een utopisch buurtinitiatief waar anti-globalisten en godvrezende moslims elkaar ontmoeten. Toen de kraam nog in het GVB-gebouwtje zat vond ik de drempel te hoog. Gratis eten? Ik schroomde er naar binnen te gaan. Maar nu het GVB het gekraakte gebouw met de grond gelijk heeft gemaakt en de kraam noodgedwongen in de openlucht staat, kom ik er best vaak. Vorige week, nadat de vader met zoontjes was weggefietst, kwam ook een D66'er aarzelend voorbijgelopen. 'Wat is dat hier?' Ik legde uit wat erachter zat en wees hem ook waar het brood te vinden was. Aarzelend tilde hij eerst de steen, daarna het deksel van de plastic kist op en haalde er een voorverpakt brood uit. Hij keek verbaasd. Zei: 'Exact zo'n brood heb ik gisterochtend bij Marqt gekocht.' 'Maar dat is toch geweldig,' drong ik aan. Maar de man kon of wilde niet in mijn enthousiasme meegaan. Wel maakte hij een foto. Voor op facebook.  

Amsterdam, 15 mei 2015

Situatie

Hemelvaartsdag. De zon scheen. Ik besloot in bed te blijven. Zolang als ik maar wilde, en in de fijne veronderstelling dat ik niet gestoord zou worden, omdat de rest van de wereld vast en zeker aan het recreëren was. Omdat ik ernstig op zoek ben naar nieuwe denkbeelden, luisterde ik liggend naar een reeks hoorcolleges over zelfkennis. Interessant, we kunnen er flink naast zitten met ons oordeel over onszelf. Omdat het gebaseerd is op de mening van anderen. Zonder anderen is zelfkennis niet mogelijk. Je moet iemand naast je hebben lopen om te kunnen bepalen of je zelf snel of langzaam gaat. Wat me ook is bijgebleven, is dat zelfkennis weliswaar hoogstpersoonlijk is, maar ook universeel. Stel je wilt iemand tot op de bodem van zijn ziel kwetsen, dan hoef je hem of haar slechts uit te maken voor het allerergste dat je over jezelf denkt. Gemakzuchtige hoer. Ik noem maar iets. Omgekeerd werkt dat dus ook. Stel dat jij enorm wordt gekwetst, omdat iemand je een opportunistische zak noemt, dan weet je meteen wat de hang-up of angst van die ander is: namelijk om voor een opportunistische zak versleten te worden. Ja, ha, zo leer je nog eens iets. Onder andere dat ik het verhaal van psychiater Alek Nogiets het boeiendst vond. De andere vier docenten waren filosofen en met filosofie kan ik nooit zoveel. Voor mijn gevoel houdt de filosofie alle gekkigheid en onvoorspelbaarheid buiten de deur. En filosofie gaat zelden over de vreugde van dingen maken. Het is altijd jij in contact met de ander en hoe onmogelijk of teleurstellend dat contact uiteindelijk blijkt te zijn. Want we zijn alleen en onvolmaakt en er is geen beschermende autoriteit et cetera. Maar goed, een kwartje dat gisteren ook viel, betrof het situationisme. Dat mensen handelen afhankelijk van de omstandigheden: de ene keer goed, de andere keer slecht, of iets er tussenin. Een lieve baas kan als echtgenote een heks zijn en vice versa. Erkennen dat we geen vaststaande handelingsprincipes hebben, is iets anders dan het ontkennen van de vrije wil. Als ik het goed begrepen heb, speelt tijd ook een rol. In een impuls zal je op de eerste plaats jezelf willen redden, maar heb je een paar seconden extra dan neem je vrouw en kind ook mee uit de brand. Wat me overigens herinnert aan de film Turist. De beste film die ik dit jaar tot nu toe heb gezien. Hij moet nog ergens draaien. Ga erheen, maar niet alleen. Na afloop wil je per se over het gedrag van de hoofdpersonen praten. Over die klootzak van een vader en dat zeikwijf van een moeder. En over wat jezelf in die situatie zou doen. Wat je ook denkt, je zult - weet ik sinds gisteren - hoogstwaarschijnlijk iets anders doen.

Amsterdam, 9 december 2014

Fantasieaanjager

Vriend zei: 'Je wordt gekoppeld'. Ik zei: 'Ben je gek, die gast wil gewoon iets over lesgeven weten.' Hij: 'Maar dat hoeft hij toch niet aan jou te vragen? Hij kent andere docenten, die bovendien veel langer in het vak zitten. Let maar op. Of hij is single of hij wil over zijn drankprobleem praten. Vermoedelijk allebei.' Welnee, bleef ik herhalen. 'En bovendien ben ik niet te koppelen. Nu niet en misschien wel nooit niet. Ik heb mijn portie gehad. Als er één voordeel aan deze leeftijd is, dan is het wel dat die armetierige behoefte aan seksuele bevestiging verdwenen is. Ik was, zoals jullie altijd al zeiden, verslaafd aan liefde. En nu taal ik er niet meer naar. Ik ben ongelooflijk tevreden met mijn huidige leven.' En zo voort. En zo verder.
Staat daar een aantrekkelijke man op me te wachten. Virieler dan op de foto's die ik gegoogled had. Mijn lichaam zei: 'Zozo.' Mijn verstand benadrukte dat het hier niet om een blind date maar om een professionele ontmoeting ging.De wegen van het brein zijn echter zeer voorspelbaar. Iemand had me gewezen op de mogelijkheid van een koppelactie, en dat spannende idee was stevig blijven hangen. Ik gedroeg me er ook naar. Ik zat daar niet als kenniscentrum van het hoger creatief onderwijs. Ik zat er als vrouw. 
Nou ja. Ik werd dus overmoedig, misschien zelfs koket. Na een uur over onderwijs, research en focus te hebben gesproken, belandden we bij de vraag der vragen. 'Heb jij kinderen?' Ik: 'Nee. Geen kinderen. Geen man.' Waarna ik een ongeoefend verhaal over alleen-zijn begon – terwijl hij daar niet naar had gevraagd. Het kan dus wanhoop hebben uitgestraald, het kan dat hij daarom zei: 'Ik woon al wel vijftien jaar samen.' (Wat deed dat 'al wel' in die zin?) 'Mooi,' zei ik en voelde mijn présence veranderen. Ik was niet langer present. In de verte hoorde ik hem nog zeggen dat zijn vriendin twaalf jaar jonger is en dat ze geprobeerd hebben kinderen te krijgen.'
Vijftien jaar samen, twaalf jaar jonger. Dertien seconden deed ik erover om van plukbare bloem te veranderen in een vrouw van mijn leeftijd. Onzeker over haar positie. Ben ik te ver gegaan? Waar ziet hij me voor aan? Bovenop die onzekerheid kwam nog eens de wrevel dat ik - alle nieuwe inzichten ten spijt - toch weer in de fuik van de romantische fantasie was getippeld. 'Logisch,' zei de vriend van het begin. 'Een ontmoeting met een vreemde die jou gaat bevragen over iets waar je goed in bent, is een fantasieaanjager van jewelste. Klassieke situatie. Menselijke reactie. Heeft niets met je leeftijd te maken.' 

Amsterdam, 2 december 2014

Warm

Dit gaat over papier versnipperen. Niet over hoe je dat doet, maar over degene die dat voor mij doet. Je zou denken een groot en duur bedrijf in administratieve afvalzorg. Neen, het is een obesed analfabeet die spaghetti maakt van mijn oude boekhouding. En eigenlijk gaat het ook niet over Hans, want zo heet de papierversnipperaar. Het gaat over warmte mensen. Warmte, het thema van deze decembermaand. Waar vind je het nog? Hoe houd je het vast?
Toch maar even het hele verhaal. Ik ging zwemmen. Dat was in augustus. Onderweg botste ik op Hans die vertelde dat hij goed is in papier versnipperen. 
'Dus ik kan hier mijn oude administratie afgeven?' 
'Ja.' 
'Maar moet je niet aan je baas vragen of dat mag?' (zoveel gemak maakt argwanend) 
'Zal ik doen.'
En hij sjokte naar het hok waar hij uit tevoorschijn was gekomen. Even later kwam hij terug met een kleine lachende vrouw. De baas. Ze bevestigde dat Hans papier versnippert en dat het heel veilig is. Ik dacht aan een arbo-fähig apparaat, maar zij zei: 'Hij kan toch niet lezen.' The right man for the right job, kortom.
Dat was van de zomer. Sindsdien stonden vier tassen met mappen in het halletje van mijn kabouterwoning en kon de voordeur nog maar half open. Omdat er een andere wind waait weet je wel, besloot ik ze vorige week dan eindelijk naar Hans te brengen. Gehaast bladerde ik nog even door de geschiedenis van mijn 'bedrijf' en zag dat ik tien jaar geleden twee keer zoveel geld verdiende als nu. En toen dronk ik nog.
Ik hing de tassen aan mijn stuur en liep naar de sociale werkplaats. Het hek stond open, ik kon erdoor. Hans zag ik niet. Wel de kleine baas. Ze herkende mij meteen.
'Hans vraagt zich al maanden af waar je blijft.'
'Jeetje.'
'Geeft niks joh, hij zal blij zijn met dit klusje.' 
'Wat kost het?'
'Niks.'
'Maar zal ik dan iets lekkers voor bij de koffie brengen.' 
'Doe maar niet, want hij is al zo dik.'
Oh, die kleine wereld om mijn huis. Waar maanden naar je wordt uitgekeken en je in ruil voor een netje mandarijnen tien jaar administratie kunt laten versnipperen. 

Amsterdam, 6 december 2013

Profeet

Er zijn meerdere manieren om van A naar Z te reizen, en terug. Heel soms kies ik de snelste weg en leg het laatste stuk, van Rotterdam naar Amsterdam, per Fyra af. Maar zover was ik nog niet. Eerst moest ik nog van Dordrecht naar Rotterdam. Omdat dit maar een klein stukje is, zocht ik niet verder naar een plaats om te zitten dan de eerste vrije bank. Ik vroeg de man die er al zat of hij bezwaar tegen mijn aanwezigheid had. Bij wijze van antwoord verschoof hij zijn boodschappenkarretje een millimeter of twee. Het karretje was een oud model in verschoten blauw. De eigenaar zat stijf rechtop met priemende ogen naar buiten te kijken. Daar was het donker, dus hij keek min of meer naar zichzelf. Waarom, waardoor, weet niemand, maar ik raakte met hem aan de praat. Het bleek dat hij onderweg was naar Leeuwarden. Nog drieënhalf uur te gaan. Als je iemands eindbestemming weet, raak je ook nieuwsgierig naar het traject dat hij tot nu toe heeft afgelegd. 'Waar komt u vandaan?', vroeg ik voorzichtig. 'Uit Hulst,' antwoordde hij met een donker Fries geluid. 'Zeeuws-Vlaanderen,' zei ik met geen andere reden dan om mijn topografische kennis te etaleren. Hij knikte traag en betekenisvol. 'Wat heeft u daar gedaan?' Hij zei: 'Boodschappen,' en wees met een knik naar het karretje dat tussen ons in stond te staan. 'Wat hebben ze in Hulst dat ze in Leeuwarden niet hebben?', vroeg ik zo neutraal als maar mogelijk is. 'Spannende boekjes en de groeten uit Hulst.' Daar durfde ik niets tegen in brengen, behalve de krant van gisteren die ik niet gelezen had. 'Wilt u die hebben?' Dat wilde hij wel. Hij vouwde hem op en legde hem op het karretje met de woorden, 'voor volgend jaar'. Ik deed alsof ik dat begreep en kreeg als dank een visitekaartje aangereikt. Een kartonnen advertentiekaartje van de Jumbo met een stempel erop. De stempel zei: Disco Drive Inn Het Sneeuwklokje. Geen adres. Geen telefoonnummer. En toen was het alweer tijd om op te staan. Even overwoog ik te blijven zitten om meer te weten te komen over 's mans attractie. Maar ik had de toeslag voor de Fyra al betaald.  

Amsterdam, 16 juli 2013

Andere beperkingen

Een vriendin van mij gelooft in wonderlijke wendingen. Ze zegt: 'Je kan morgen de deur uitlopen, de hoek omslaan en daar iemand tegenkomen die je leven voorgoed verandert.' Ik ging vanochtend de deur uit, sloeg de hoek om en kwam een 'prikker' van de plantsoenendienst tegen. 'Wat een troep hè?' Zei ik voor de vorm, wijzend naar een paar lege bierblikjes. Waarop hij antwoordde: 'Ik vind er niks meer aan. Ik wacht op een nieuwe baan in de horeca. Of iets met dieren. Daar ben ik goed in. Ik woon op mezelf. Ik ben te goed voor de groep. Zij hebben andere beperkingen. Daar kan ik niet mee omgaan. Daarom werk ik alleen. Ik begin later. Ik eet alleen. Ik heb heel lang met de psycholoog gesproken. Weet je wat dat is, een psycholoog? Over vroeger hebben we gepraat. Erge dingen heb ik toen meegemaakt. Ik zat opgesloten. In inrichtingen. Daarom kan ik niet meer in die groep. Die mensen. Ik zie dingen van vroeger. Dat komt terug. Dan word ik boos. Maar ik ga niet slaan. Ik kan ook niet in een groep wonen. Ik woon alleen. Met tweeën kan ik ook wonen. Als jij en ik samen zouden wonen, dan zou dat wel gaan. Met jou zou dat wel gaan.' 

Amsterdam, 20 juni 2013

Jan Steen

Een maand geleden ben ik overgestapt naar een biologische tandarts. Dit nadat ik mij ervan had vergewist dat de verdoving niet uit een brandnetelcompres maar uit een conventionele drug zou bestaan. Inmiddels ben ik er al drie keer geweest. Als ik wil, mag ik er om de twee dagen heen om eigenhandig de softlaser op mijn gevoelige kies te zetten. En ik ben niet de enige die er de deur plat loopt. Het is altijd een drukte van jewelste. Het drukst van iedereen is de biologische tandarts zelf, die ons constant adviseert in zake homeopathische hulpmiddelen. 'Je moet die en die crème hebben voor als je je verbrandt. Je zou dat moeten kopen om het ontstekingsproces te remmen. En als je dan toch naar de apotheek fietst, schaf dan ook die kuur aan waarmee je de restanten lood en kwik uit je systeem kunt zeven.' En passant vervangt hij amalgaamvullingen, leert hij hoe je werkelijk moet poetsen en probeert hij minder te werken. Wat niet lukt. Woensdagmiddag kon ik niet bij hem terecht omdat hij naar tai chi moest. Maar toen ik binnenkwam, was hij er nog steeds en hoorde ik hem luidkeels een van zijn bevlogen adviezen geven. Voordat ik bij zijn collega in de stoel ging liggen, schreeuwde hij hem toe hoe hij mij moest behandelen, dat (het schreeuwen) deed hij in korte broek, roerend in een pan tomatensoep die op een elektrisch plaatje in de wachtkamer stond te pruttelen. De vorige keer dat ik hem zag lunchen betrof het een bord tompoucen. Dat gaf me hoop, want ik concludeerde daaruit dat hij enthousiast doch niet dogmatisch in de biologische leer is. Wat is er nou zo biologisch aan deze tandarts? Dat vraag ik me ook af. In elk geval morst de man zoveel tijd dat het onmogelijk een tandheelkundige graaier kan zijn. En dat is ook wat waard. Ik verheug me nu al op het volgende bezoek. Verrek, dat is vanmiddag al. 'Gewoon even binnenlopen en zelf de softlaser uit het laatje pakken. Je weet waar ie ligt.'

Amsterdam, 19 december 2012

Lijstje

Via een stopwoorden-device ben ik erachter gekomen welke woorden ik in 2012 het meest heb gebruikt. PROBLEEM staat op nummer één, gevolgd door ALTHANS. En op drie: ANDRE KUIPERS. Laatst heb ik een vol uur aan hem liggen denken. Ik had namelijk een floatsessie cadeau gekregen en vanaf het moment dat ik in het reuzenei stapte probeerde ik op zijn naam te komen. Buzz Aldrin: een makkie. Wubbo Ockels: voor in de mond. Maar André Kuipers? Drijvend in het zoute water wandelde ik het hele alfabet op en neer. Aad, Bert, Chris, David, Erik, Fons … Pas toen ik mijn kleren weer aan had, schoot het me te binnen. André. André Kuipers. Wat een man! En vooral: wat een humeur! De reuring rond zijn vertrek en verblijf in de ruimte was me volledig ontgaan. Hij wekte pas mijn interesse toen hij weer voet op aarde zette. Die voet zat weliswaar nog in zijn ruimtepak en raakte nog niet de grond, maar André was veilig geland, als een baby uit de capsule verlost en zat in een absurd grote stoel midden in een winderige woestijn van een voormalige Sovjetrepubliek bij te komen van de thuisreis. Zijn ruimtemakkers zaten links van hem. Terwijl zij hun natollende lijven amper recht konden houden, stak André alweer glunderend zijn duimen omhoog. En hij zwaaide. Naar die goeie oude wereld, naar ons, naar mij. Nederland verruwt en wij verzuren naar het schijnt, maar André is immuun voor zorgen en chagrijn. Hij lijkt, net als Erica Terpstra en Desmond Tutu, behept met een gen dat hem in staat stelt overal de lol van in te zien. In een maanden-laterreportage zag ik hem een poging doen de dop van een kruikje jenever te draaien. Hij kreeg het niet voor elkaar. Geen probleem, althans niet voor André. Hij zei: ‘deze aarde is te zwaar voor mij,’ maar keek daar allesbehalve beteuterd bij.

Amsterdam , 17 augustus 2012

Subtiel

Kort nadat het gebeurde, vroeg ik me af hoe lang ik er dit keer last van zou hebben. Vijf minuten? Tien minuten? Zo lang als het duurt om de Czaar Peterstraat uit te fietsen? Het idee om de nawerking van uitgescholden te worden eens te meten, kwam echter te laat in me op. Wat was er gebeurd? Een fietser van tegen de zestig had me voor ‘stomme kut’ uitgemaakt. Op een lege zomerochtend. Naar aanleiding van een klein vergrijp. Ik stond namelijk op het fietspad mijn telefoon uit mijn tas op te diepen, omdat ik de wekker hoorde afgaan terwijl ik toch al uren op was. Ik ging aan de kant, zei nog sorry, maar het mocht niet baten. De verwensing was al onderweg: stomme kut. Zachtjes doch hoorbaar. De man in generiek zomerkostuum minderde geen moment vaart en vervolgde uiterst rechtop zijn weg. Daarbij viel het me op dat hij op een kinderachtige manier aan zijn stuur trok. Een klasgenoot die in het voorbijgaan je schooltas onder je snelbinder vandaan trekt en vervolgens beweert het niet gedaan te hebben: precies zo. Zijn stomme kut bleek meer impact te hebben dan bijvoorbeeld ‘lelijke hoer’, dat ik wel vaker hoor. Lelijke hoer is zo futloos en onschadelijk als ‘lekker weertje’ of  ‘vertel mij wat’. (Tenzij je als man een lelijke hoer wordt genoemd, dat is natuurlijk een ander verhaal.) Stomme kut daarentegen, daar is over nagedacht. De subtiele variatie op het meer gangbare stomme trut wekt de schijn van een weloverwogen keuze. Die precisie maakt het persoonlijk. Denk dat ik daarom uit was op wraak. Denk dat ik daarom bleef wachten en hoopte dat ie nog een keertje om zou kijken, zodat ik hem de vinger kon geven. Wat ik vreemd genoeg niet deed, want toen het zover was heb ik naar hem gezwaaid. Dat voelde als een kleine triomf, een overwinning op de botheid. Desalniettemin had ik tot ver voorbij de Czaar Peterstraat last van een zeldzame lust tot vernederen. Was ik hem toen tegengekomen, dan had ik van een afstand zijn banden lek en zijn vrolijke vrijetijdsbroek naar beneden gescholden. Daarvan ben ik zeker. 

 

 

Amsterdam, 2 augustus 2012

Bindingsangst

Ik denk erover een hond te nemen. Met enige regelmaat kijk ik op dierenasiels.com om te zien wat ze in de aanbieding hebben. Vrienden opperden dat ik ook een wees uit Spanje of van de Canarische Eilanden kan adopteren. Maar ik ken mensen die dat hebben gedaan en zij zaten om de week bij de dierenarts omdat Chica naast chorizo graag glas at. Wanneer ze niet in de verkoeverkamer van het dierenhospitaal lag, stond ze in het raam te blaffen naar de Hollandse regen. Ik wil dus een Nederlandse hond. Een onherleidbare kruising om precies te zijn. Gewoon, zo’n archaïsch vuilnisbakje met kort haar en een aandoenlijke vlek om zijn of haar oog. En die zijn nog best moeilijk te vinden. Het gros van de asielhonden is namelijk donkerbruin, heeft machtige kaken en hun naam eindigt op terriër. Hoe schattig deze spiermassa’s zich ook presenteren op dierenasiels.com: ik trap er niet in. Dit zijn natuurlijk de mormels die achterblijven wanneer hun baasje voor een tijd de lik in moet. Zielig is aanlokkelijk, maar als er staat ‘heeft al best veel meegemaakt’, kun je er donder op zeggen tot in lengte der dagen samen op zaterdagochtend naar een Martin Gaus-training te moeten. Mijn voorkeur gaat uit naar een kalm exemplaar van een bejaard echtpaar dat droevig genoeg niet meer voor hun zachtaardige kameraad kan zorgen. Desalniettemin had ik een tijdje een oogje op de vrolijke – lees: hyperactieve – Djengo. Maar reuen, heb ik me laten vertellen, doen er lang over eer ze zijn uitgeplast en reageren fel op andere honden. Terwijl ik zo weinig mogelijk met andere honden te maken wil hebben. Andere honden hebben namelijk baasjes. En die boezemen mij nog meer angst in dan honden. Ze zijn namelijk niet voor rede vatbaar (heb ik als hardloper ondervonden). Of het zijn agressieve shagrokers die je het park uithonen of wereldvreemde vrouwen met wie communiceren überhaupt niet mogelijk is. Dat is eigenlijk waarom mijn hondenwens aanwezig maar niet hevig is. Ik ben (nog) geen hondenvrouw. Enerzijds ben ik daar blij om, anderzijds is daar Luka. Een lieve dame van een jaar jong, die met kleine kinderen, grote kinderen, honden en poesen kan, en zelfs bereid is om een paar uur alleen thuis te blijven. Ideaal beest. Elke dag bekijk ik wel even haar foto en lees ik opnieuw haar profiel. Al doende zag ik dat Djengo inmiddels is geplaatst. Een pak van mijn hart. Misschien gaat mijn hondenliefde wel niet verder dan dat ik hoop dat ze goed terechtkomen. Bij voorkeur bij andere mensen.